|
Toen ik van de week je brief kreeg na een lange tijd |
|
Zag ik jou hier in gedachten voor me staan |
|
Je had tranen in je ogen en ik voelde je verdriet |
|
Ook al woon je ne een eind bij mij vandaan |
|
Ik heb wel honderd keer gelezen wat je aan me schreef |
|
Dat je na al die tijd nog op me bent gesteld |
|
'k had je nummer op een briefje ergens bij de telefoon |
|
En toen heb ik jou gewoon maar opgebeld |
|
En jij zei: |
|
Hou me vast en laat me nooit meer gaan |
|
Ik heb zo'n spijt |
|
Van alles wat er is gebeurd en wat ik je heb aangedaan |
|
Dus hou me vast |
|
Ik heb nog eventjes getwijfeld wat ik toen moest doen |
|
Want van binnen voelde ik nog steeds die pijn |
|
Maar toen pakte ik mijn auto en ik scheurde naar je huis |
|
Want ik wou niets liever dan weer bij je zijn |
|
Ik belde aan, de deur ging open en daar stond je dan |
|
Al je trekken waren mij nog zo bekend |
|
En toen viel je in mijn armen |
|
En je streelde mijn gezicht |
|
En je zei wat ben ik blij dat je er bent |
|
En ik zei: |
|
Hou me vast en laat me nooit meer gaan |
|
Ik heb zo'n spijt |
|
Van alles wat er is gebeurd en wat ik je heb aangedaan |
|
Dus hou me vast |
|
Zo hebben we toen samen in de kou gestaan |
|
En toen ging ik mee naar binnen toe |
|
Om nooit meer weg te gaan |
|
Hou me vast en laat me nooit meer gaan |
|
Ik heb zo'n spijt |
|
Van alles wat er is gebeurd en wat ik je heb aangedaan |
|
Dus hou me vast |