|
Op het hout lig ik opgebaard |
|
Aan mijn zijde, mijn oude zwaard |
|
Levenloos, rustend voor mijn laatste tocht |
|
Nageslacht, draag mijn naam op aarde voort |
|
Als de rook naar de hemel stijgt |
|
En de as zich met aarde mengt |
|
Brandend hout, vuur vreet aan mijn beenderen |
|
Vlammenzee zal mijn vlees verteren |
|
Naar een rijk der doden |
|
Zal het vuur mij leiden |
|
Wachtend op de laatste reis |
|
Ligt mijn lijf zo koud als ijs |
|
Voor mijn geest, van vlees bevrijd |
|
Naar de hoge hallen rijdt |
|
Naar een rijk der doden |
|
Zal het vuur mij leiden |
|
Tussen aarde en de zon |
|
Waar ooit mijn bestaan begon |
|
Leefde voort nadat ik stierf |
|
Slechts de naam die ik verwierf |
|
In het spoor van mijn oude bloed |
|
Klinkt de roep van mijn volk voorgoed |
|
Steen en zang, dragen mijn herinnering |
|
Dadenroem, leeft tot in de eeuwigheid |
|
Naar een rijk der doden |
|
Zal het vuur mij leiden |
|
Tussen aarde en de zon |
|
Waar ooit mijn bestaan begon |
|
Leefde voort nadat ik stierf |
|
Slechts de naam die ik verwierf |