|
Hoort het verhaal van Radbod |
|
Belager der middeleeuwse kerk |
|
De machtige koning der Friezen |
|
Een groot krijger, trots en sterk |
|
Steeds belaagd door predikers |
|
Bleef hij een heidense zondaar |
|
Doch eenmaal raakte hij verstrikt |
|
In het web van een leugenaar |
|
"Wanneer ongedoopt gaat gij naar de Hel |
|
Een oord vol vlammen en eeuwige pijn |
|
Doch gedoopt gaat gij naar de Hemel |
|
Waar gij voor eeuwig gelukkig zult zijn" |
|
En Radbod liet zich toen verleiden |
|
De christenen zijn ziel te laten winnen |
|
Doch reeds in het doopwater staand |
|
Schoot hem nog een vraag te binnen |
|
"In die Hemel zegt gij is eeuwig geluk |
|
Maar de trotse koningen van Wodans lijn |
|
Mij geliefde voorvad'ren waar zijn zij? |
|
Men zegt dat zij in Walhalla zijn" |
|
En de prediker antwoordde hem direct |
|
Dat Walhalla was een heidens waanidee |
|
En zijn immers ongedoopte voorvad'ren |
|
Brandden nu in 's duivels vlammenzee |
|
Daarop stapte Radbod uit het heilige water |
|
En weigerde alsnog zich te laten dopen |
|
"Ik ben liever in de Hel bij mijn voorvad'ren |
|
Dan met jullie in de Hemel rond te lopen" |
|
Vanaf toen was de koning nog feller |
|
In zijn haat tegen het christendom |
|
Hij brandde nog vele kerken plat |
|
Menig prediker kwam door zijn hand om |
|
En toen hij uiteindelijk moest sterven |
|
Deed hij dat met opgeheven hoofd |
|
Hij had zijn voorvad'ren niet verraden |
|
En immer aan de oude machten geloofd |